• pa·no·ra·ma·raam
enkelvoud meervoud
naamwoord panoramaraam panoramaramen
verkleinwoord panoramaraampje panoramaraampjes

het panoramaraamo

  1. zeer groot raam waardoor een heel panorama is waar te nemen
     Ze zaten in de grote eetzaal vlak bij het panoramaraam met uitzicht over de hele Hotellviken.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142