• pa·la·ver
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘bespreking, onderhandeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1869 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord palaver palavers
verkleinwoord palavertje palavertjes

het palavero

  1. (te lange) bespreking, onderhandeling
vervoeging van
palaveren

palaver

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palaveren
    • Ik palaver. 
  2. gebiedende wijs van palaveren
    • Palaver! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van palaveren
    • Palaver je? 
62 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]