Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pakt sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenpakken

pakt (...) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
    • Jij pakt samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenpakken
    • Hij pakt samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenpakken
    • Pakt samen! 

Gangbaarheid