overspringen
- over·sprin·gen
- samenstelling van over en springen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overspringen |
sprong over |
overgesprongen |
klasse 3 | volledig |
- onovergankelijk van het een op het andere springen
- Ze hield een zwavelstok bij de smeulende kolen, een vonk sprong over
- Zestig jaar echtpaar: beiden keken om en de eerste vonk sprong over
- onovergankelijk over iets uitsteken, vooruitsteken
- overgankelijk overslaan
- Het woord overspringen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.