• over·plaat·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord overplaatsing overplaatsingen
verkleinwoord overplaatsinkje overplaatsinkjes

de overplaatsingv

  1. verandering van dienstbetrekking van de ene plek naar de andere binnen dezelfde organisatie
    • Hij vroeg om overplaatsing naar de vestiging in Honolulu. 
     March kende zijn type zonder zelfs maar om te kijken: drie aanvragen om overplaatsing naar de Kripo, alle drie afgewezen; een vrouw met plichtsbesef die een elftal kinderen voor de Führer had voortgebracht; een inkomen van tweehonderd rijksmark per maand.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]