• over·ge·ble·ve·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord overgeblevene overgeblevenen
verkleinwoord

de overgeblevenev / m

  1. persoon die er nog is terwijl de anderen zijn verdwenen
     Pan stak zijn hand uit naar de vijf overgeblevenen en schudde elk om de beurt de hand.[1]
     Toen waren wij de enig overgeblevenen in het restaurant.[2]
  1. Liu Cixin
    “Het drielichamen probleem” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645798
  2. J. Bernlef pseud. van Hendrik Jan Marsman
    Hersenschimmen”   (1984), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021408057