• oran·je·hui·zen
  • oranjehuis met uitgang -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt

de oranjehuizenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord oranjehuis
      Doch, deeze oplossing zou onvoldoende weezen, buiten de reeds gegeevene verklaaring: want de Bladeren zouden zeker afvallen, schoon 'er den geheelen Winter geen vorst kwam: het opsluiten in beschuttende warme Oranjehuizen kan de jaarlyksche verwelking, en afval der Bladeren, niet beletten.[1]
  1.   Weblink bron De bespiegelende wysgeer, by het dorren en afvallen der bladeren, in den herfst. in: Vaderlandsche Letteroefeningen., jrg. 25 deel 2 (1785), A. van der Kroe en J. Yntema, Amsterdam, p. 581