• op·zet·te·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord opzettelijkheid opzettelijkheden
verkleinwoord

de opzettelijkheidv

  1. het met een plan iets doen; het met voorbedachte rade iets doen
     Roth durft nog niet te spreken van oorlogsmisdaden. "Om het oorlogsmisdaad te noemen, is meer onderzoek nodig: wat was de bedoeling van de aanvaller?" Het antwoord op die vraag is juridisch van belang om iets wel of geen oorlogsmisdaad te noemen. Er moet sprake zijn opzettelijkheid.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Talrijke mensenrechtenschendingen door Russische leger'” (DI 8 MAART 2022), NOS