opzettelijkheid
- op·zet·te·lijk·heid
- afleiding van opzettelijk met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opzettelijkheid | opzettelijkheden |
verkleinwoord |
de opzettelijkheid v
- het met een plan iets doen; het met voorbedachte rade iets doen
- ▸ Roth durft nog niet te spreken van oorlogsmisdaden. "Om het oorlogsmisdaad te noemen, is meer onderzoek nodig: wat was de bedoeling van de aanvaller?" Het antwoord op die vraag is juridisch van belang om iets wel of geen oorlogsmisdaad te noemen. Er moet sprake zijn opzettelijkheid.[2]
- Het woord 'opzettelijkheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Talrijke mensenrechtenschendingen door Russische leger'” (DI 8 MAART 2022), NOS