Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opvouwen
vouwde op
opgevouwen
zwak -d

gemengd

volledig

Werkwoord

opvouwen

  1. door vouwen oppervlak en omvang zo verminderen dat opbergen of hanteren makkelijker is
    • Netjes opgevouwen linnengoed kan in de kast worden opgeborgen 
     'Het kan nog veel erger dan dat,'zei Sverre en hij trok een opgevouwen krant uit de zak van zijn jasje.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be