• op·ve·ren

opveren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opveren
veerde op
opgeveerd
zwak -d volledig
  1. met veel kracht opstaan
    • Noem de naam Johan en vooral de wat oudere jongere zal gelijk opveren. De band rondom Jacob de Greeuw was eind jaren negentig en begin 2000 verantwoordelijk voor één van de meest gelauwerde Nederlandse popalbums aller tijden: Pergola. 'Tumble & Fall’ reikte in de afgelopen Top 2000 tot plek 1826, maar die notering doet geen recht aan de schoonheid van misschien wel één van de mooiste liedjes van Nederlandse makelij die ooit op band is gezet. [1] 
    • Ze was – samen met haar hartstochtelijk juichende vader Chris (87) – het middelpunt van het vorige Televiziergala. Floortje Dessing won de Ring voor haar reportagereeks Floortje naar het einde van de wereld. Die prijs kan ze dit jaar dus niet meer bemachtigen, maar die van beste presentatrice wel. Voor de vierde keer is ze nu genomineerd voor de Zilveren Televizier Ster. Dessing (47) won nog nooit. Dreigt voor haar het Anita Witzier-syndroom of kan Chris Dessing weer opveren uit zijn zetel? [2] 
    • Zie hem opveren wanneer de dreigende maar te weinig echt gevaarlijke Loris Brogno uithaalt. Zie hem vaderlijk boos worden wanneer de nog iets te lichte Ilias Alhaft dom balverlies lijdt, waardoor Vitesse voor rust zeldzaam gevaarlijk wordt. En kijk hoe hij zijn vuisten balt wanneer Sherell Floranus furieus opstoomt op de flank. [3] 
  2. weer opleven na een tijdelijke teruggang
    • Eerder constateerde het Belgische statistiekbureau Statbel ook al dat het toerisme in België weer aan het opveren is. Het aantal toeristische overnachtingen lag vorig jaar in heel België circa 1 procent boven het peil van voor de terreuraanslagen. [4] 
91 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]