• op·ti·cus
  • uit het Latijn met het achtervoegsel -icus
enkelvoud meervoud
naamwoord opticus optici
verkleinwoord

de opticusm

  1. (beroep) natuurkundige die gespecialiseerd is in licht en zien
    • Het ontbreken van lichtafval aan de rand van de volle maan is maar door weinigen als iets bijzonders opgemerkt. Een goede verklaring is dan ook niet makkelijk te vinden. Maar hij blijkt er wel te zijn. Het antwoord staat op de site van de Amerikaanse opticus James M. Palmer (University of Arizona) onder de titel: `My spin on lunacy'. Maanstof bestaat voor een belangrijk deel uit glaspareltjes die destijds ontstonden toen enorme hoeveelheden meteoren onder grote hitteontwikkeling in de maan sloegen. [1] 
    • Dat was tegen het zere been van veel kunshistorici. Ongetwijfeld hadden ze last van 'not invented here' syndroom. David Stork ontpopte zich echter als de voornaamste criticus. Stork is opticus op het laboratorium van Ricoh. In veertien artikelen zaaide hij twijfel over de hypothese van Hockney en Falco door hun voorbeelden stuk voor stuk onderuit te halen. [2] 
85 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]


  1. NRC Karel Knip 26 november 2005 Maanstofmysterie
  2. NRC Rob van den Berg 25 maart 2006 Gemanipuleerde weeffoutjes
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be