Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

opslepen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opslepen
sleepte op
opgesleept
zwak -t volledig
  1. door trekken iets of iemand ergens naartoe brengen
     Na een melding van brand op een boot in Kortenhoef (Noord-Holland) ontdekte de politie zaterdag dat het ging om een politieboot van het district Gooi en Vechtstreek. Een getuige had uren eerder gezien hoe een speedboot het politieschip het water opsleepte. Onderzoek maakte duidelijk dat de brand vermoedelijk is aangestoken.[2]
     Jared Leto en Lupita Nyong'o hadden het zondagavond erg gezellig samen op een afterparty van de SAG Awards. "Hij omhelsde haar en ze kletsten wat voordat hij haar hand pakte en haar de dansvloer opsleepte", vertelt een ooggetuige aan New York Post.[3]

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Politieboot vlotgetrokken en in brand gezet” (28 jul. 2013), De Telegraaf
  3.   Weblink bron “Jared Leto flirt met Lupita Nyong'o” (27 jan. 2015), De Telegraaf
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be