• op·po·nens

uit het Latijn

enkelvoud meervoud
naamwoord opponens
verkleinwoord

de opponensm

  1. (onderwijs) aanspreektitel van iemand die (kritische) vragen stelt tijdens de promotie aan een universiteit
34 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be