oplijstte
ˈɔplɛistə
- op·lijst·te
vervoeging van |
---|
oplijsten |
oplijstte
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van oplijsten
- ... dat ik oplijstte.
- ... dat jij oplijstte.
- ... dat hij, zij, het oplijstte.
- ... dat ik oplijstte.
- Het woord oplijstte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.