Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·fris·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opfrissen
friste op
opgefrist
zwak -t volledig

Werkwoord

opfrissen

  1. fris maken, prettiger leefbaar of toonbaarder maken
     Elke dag het ergste vuil eraf poetsen met een natte bandana of een plons in een rivier zijn meer dan voldoende om jezelf schoon te houden. Ook biologische zepen werden niet gewaardeerd in de natuur. Helemaal geen zeep gebruiken was het dwingende advies. Ik gebruikte de eerste paar weken natte doekjes om me ’s avonds op te frissen en het stof en zweet weg te vegen, maar vond de doekjes al snel te veel onnodig gewicht om met me mee te dragen.[1]
  2. opnieuw paraat hebben wat je eerder hebt geweten, in geheugen roepen
    • Ik moest mijn geheugen even opfrissen. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be