opfietsen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·fiet·sen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van op bw en fietsen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opfietsen |
fietste op |
opgefietst |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
opfietsen
- ergatief zich op de fiets naar boven bewegen
- Zij waren de berg opgefietst.
- ergatief fietsend betreden
- Hij was zonder te stoppen het kruispunt opgefietst.
Gangbaarheid
- Het woord opfietsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.