• open·ruk·ken

openrukken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openrukken
rukte open
opengerukt
zwak -t volledig
  1. met grote kracht op een ruwe manier openmaken
     Ze reed rond 17.30 uur naar huis en werd tussen de oprit Uitgeest en de afslag Akersloot ‘gesneden’ door de bestuurder van een personenauto. De vrouw reed daarop de vluchtstrook op waar de andere auto voor haar stopte, een aantal mannen uit die auto renden en haar portier openrukten.[2]
     Nu is het drinken ervan niet de enige manier om versneld uit de kleren te geraken. Zo heeft Marilyn Monroe eens een champagnebad genomen, waarvoor zij 350 flessen liet aan- en openrukken. En naar verluidt trad Johhny Depp in haar voetsporen. Logerend in het Londense Portobello Hotel voorzag hij voor zijn toenmalige vriendin Kate Moss het begrip ‘schuimbad’ van een geheel nieuwe dimensie.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Klemgereden en bestolen op de vluchtstrook” (6 november 2017), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Het champagne-effect” (15/07/2010), HP de Tijd