• op-en-top
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: geheel en al’ voor het eerst aangetroffen in 1874 [1]
  • Qua herkomst een verbastering van "op ende op" -> "op end'op" [sinds 1626]
  • Qua opbouw een (samenkoppeling) van op, en en top [2]

op-en-top

  1. buitengemeen, in hoge mate
    • Het elftal was weer op-en-top favoriet. 
95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]