onwelgevoegelijks

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·wel·ge·voe·ge·lijks
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

onwelgevoegelijks

  1. partitief van de stellende trap van onwelgevoegelijk
    • Heel expliciet werd het zelden in pornografische boekjes en dubbelzinnige verzen die in het Nederland van de 19de eeuw verschenen. Schrijvers benoemden de daad, geslachtsdelen en ander "onwelgevoegelijks" liever niet direct. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen