ontpalen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
ontpalen | ontpalend |
ontpaling | ontpaald |
- ont·pa·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontpalen |
ontpaalde |
ontpaald |
zwak -d | volledig |
ontpalen
- overgankelijk een gebied ontdoen van palen
- Gent volop aan het ontpalen om stad fietsveiliger te maken. De stad Gent is begonnen met een inventaris van de paaltjes die overal op de wegen staan, en specifiek de exemplaren die op fietsroutes staan. Bedoeling is om paaltjes die eigenlijk niet noodzakelijk zijn, maar wel een gevaar vormen voor fietsers, weg te halen. [1]
- antoniem van de oorspronkelijke, letterlijke betekenis van bepalen