naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
ontpalen ontpalend
ontpaling ontpaald


  • ont·pa·len
  • Afgeleid van paal met het voorvoegsel ont-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontpalen
ontpaalde
ontpaald
zwak -d volledig

ontpalen

  1. overgankelijk een gebied ontdoen van palen
    • Gent volop aan het ontpalen om stad fietsveiliger te maken. De stad Gent is begonnen met een inventaris van de paaltjes die overal op de wegen staan, en specifiek de exemplaren die op fietsroutes staan. Bedoeling is om paaltjes die eigenlijk niet noodzakelijk zijn, maar wel een gevaar vormen voor fietsers, weg te halen. [1] 
  • antoniem van de oorspronkelijke, letterlijke betekenis van bepalen
  1. Het Laatste Nieuws Sabine Van Damme augustus 2022 [1]