Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·op·los·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onoplosbaarheid onoplosbaarheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

onoplosbaarheid v [1]

  1. de mate waarin een vraagstuk of probleem niet op te lossen is
     De aanwezigheid van het, zij het niet uitgesproken, vraagstuk van de vrije wil van de mens is bij iedere stap van de geschiedenis voelbaar. Alle serieus denkende historici zijn dit vraagstuk onwillekeurig tegengekomen. Alle tegenstrijdigheden en vaagheden van de geschiedenis, het valse pad dat deze wetenschap volgt, zijn slechts gebaseerd op de onoplosbaarheid van dit vraagstuk.[2]
  2. (scheikunde) de mate waarin een stof niet op te lossen is in een oplosmiddel

Gangbaarheid

Verwijzingen