onoplosbaarheid
- on·op·los·baar·heid
- afleiding van onoplosbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onoplosbaarheid | onoplosbaarheden |
verkleinwoord |
de onoplosbaarheid v
- de mate waarin een vraagstuk of probleem niet op te lossen is
- ▸ De aanwezigheid van het, zij het niet uitgesproken, vraagstuk van de vrije wil van de mens is bij iedere stap van de geschiedenis voelbaar. Alle serieus denkende historici zijn dit vraagstuk onwillekeurig tegengekomen. Alle tegenstrijdigheden en vaagheden van de geschiedenis, het valse pad dat deze wetenschap volgt, zijn slechts gebaseerd op de onoplosbaarheid van dit vraagstuk.[2]
- (scheikunde) de mate waarin een stof niet op te lossen is in een oplosmiddel
- Het woord onoplosbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151