• on·om·keer·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onomkeerbaarheid onomkeerbaarheden
verkleinwoord

de onomkeerbaarheidv

  1. de mate waarin iets niet meer is terug te draaien
     In klaarwakkere toestand lijken we, zij het met zelfvernietigende weerzin, de harde feiten te accepteren die duiden op de onomkeerbaarheid van Tonio's lot, en het heeft er alle schijn van dat we daarmee ons eigen fatum omhelzen.[1]
     Terugkijkend is die dag voor Kok het eerste signaal geweest dat toen al de tijd niet rijp was voor het afstaan van macht aan Europa. Het gevolg was dat de druk op de Europese ministers van Financiën groter werd om de euro wel te laten slagen. De onomkeerbaarheid van de afspraken werd een belangrijk punt.[2]
  2. iets dat blijvend is
  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron “'Maastricht is kiem van huidige problemen EU'” (08-12-2016), NOS