• on·ge·le·ge·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord ongelegene -
verkleinwoord - -

het ongelegeneo

  1. ongeschiktheid van het tijdstip
    • In Engelse kringen heeft men geen woord geopperd over het ongelegene van dit soort operaties nauwelijks twee weken van de topconferentie vandaan. [1]