Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·dekt
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen ongedekt
verbogen ongedekte
partitief ongedekts

Bijvoeglijk naamwoord

ongedekt [1]

  1. van een tafel dat er geen tafellaken overheen ligt
    • Supermercado richt zich net als negen van de tien restaurants in het Witte de With-kwartier op het jongere uitgaanspubliek. Dat betekent dat je er in streetfood-ambiance eet: in een kaal, pretentieloos interieur, aan smalle, ongedekte tafeltjes, met een keuze uit veelal kleine gerechtjes, en met als bij-effect dat de hele bestelling razendsnel en in één klap aan je wordt uitgeserveerd. Binnen het uur kun je gemakkelijk weer buiten staan en beginnen aan je stapavondje, met de groeten van je serveerster – nou ja, veelal op z’n best een knikje. Ook met een goede fooi poets je die onverschilligheid niet meer weg. [2] 
  2. zonder zekerheid dat er (terug)betaald zal worden
    • Als al uw antwoorden bevestigend zijn, dan kunt u aansluiten bij de horde beleggers die deze week intekenden op de vijftigjarige staatslening die de Italiaanse overheid veilde. Zo groot was het animo om ongedekt geld te lenen aan een staat met een bedenkelijke financiële discipline en een staatsschuld van driemaal maal het overheidsinkomen, dat de veiling viermaal overtekend was. Rome haalde vijf miljard op euro, maar had gerust twintig miljard kunnen krijgen. [3] 
  3. van lichaam of hoofd dat er geen kleding of hoed aan of op zit
  4. zonder verdediging of bescherming
    • Het tekent de tast in het duister als het om een wereld zonder buitenspel gaat. Mulder, voormalig spits van Schalke en FC Twente, acht een ballenwachter dus effectief. Maar als de tegenstander er één zou opstellen zou coach Mulder die ongedekt gelaten. „Het is gewoon heel moeilijk om je er een voorstelling van te maken. We zijn nu geconditioneerd door buitenspel, je ziet ook dat op trainingspartijen zonder buitenspel het spel amper verandert. Daarom: onderzoek het, over een lange periode.” [4] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Wim de Jong 15 september 2016
  3. NRC Maarten Schinkel 5 oktober 2016
  4. NRC Bart Hinke 27 januari 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be