• on·ge·da·teerd
stellend
onverbogen ongedateerd
verbogen ongedateerde
partitief ongedateerds

ongedateerd [1]

  1. van iets dat het niet van een datum is voorzien
     Uit een vraaggesprek met Carel Willink, ongedateerd, verschenen in de bundel "De mens is een ramp voor de wereld." Uit 1969. Ik: "Hoe was u vroeger?"[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'De interviews van Bibeb zijn tijdloze juwelen'” (Maandag 18 januari 2010, 22:09), NOS