ongeëvenaard
- on·geëve·naard, on·ge·eve·naard
- Afgeleid van geëvenaard met het voorvoegsel on-
stellend | |
---|---|
onverbogen | ongeëvenaard |
verbogen | ongeëvenaarde |
partitief | ongeëvenaards |
ongeëvenaard
- van een niveau dat niet door iets anders bereikt is
- Dit is een ongeëvenaarde prestatie.
- ▸ 'Meneer, het zou kunnen dat ik inderdaad iets heb vernomen van de geruchten waar u op zinspeelt. Maar als die verhalen kloppen, zou er mijns inziens sprake zijn van een plaag van blindheid. Prins Henry zou toch blind hebben moeten zijn om zijn aanbedene niet te herkennen, of om een lelijk meisje aan te zien voor een ongeëvenaarde schoonheid? En mijn dochters zouden wel blind hebben moeten zijn voor hun spiegelbeeld en voor de blik in de ogen van degenen die hen aankijken...'[1]
- Het woord ongeëvenaard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477