• on·draag·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ondraaglijkheid ondraaglijkheden
verkleinwoord

de ondraaglijkheidv

  1. de mate waarin iets zo vervelend is dat het niet te verdragen is
     Hij voelde de martelende ondraaglijkheid van zijn positie en de hare, het voortdurende probleem om, met aller ogen op hen gericht, hun liefde te verbergen en vooral om te liegen, te bedriegen, slinkse wegen te bewandelen en onophoudelijk op hun hoede te zijn, terwijl de hartstocht, die hen verbond, zo machtig was dat zij juist alles vergaten behalve hun liefde.[2]
     De arts had in een eerder stadium beter moeten motiveren (ook aan niet-medici) waarom zij overtuigd was van de uitzichtloosheid en ondraaglijkheid van het lijden van de patiënte. Ze had ook beter moeten onderbouwen dat er geen andere manier was om het lijden te verlichten. De arts is gevraagd om dit in de toekomst beter te doen.[3]
  2. iets dat zo vervelend is dat het niet te verdragen is