onderuitschoffelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·uit schof·fe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
onderuitschoffelen
schoffelde onderuit
onderuitgeschoffeld
zwak -d volledig

Werkwoord

onderuitschoffelen

  1. omverlopen, laten vallen
  2. (figuurlijk) hard bekritiseren, verbaal omverlopen

Gangbaarheid