• om·zeg·gens

omzeggens [1]

  1. als het ware; zo goed als, vrijwel helemaal
    • Het is een brutale speling van het lot dat de man die van het onveiligheidsthema zijn belangrijkste politieke breekijzer maakte, gewelddadig om het leven wordt gebracht. Het is ook kenschetsend dat de man wiens hele campagne en imago, wiens hele persoon zich in de media scheen af te spelen, omzeggens voor de camera’s aan zijn einde kwam, bij een televisiestudio na een van zijn spitante interviews. [2] 
    • Tot voor enkele jaren konden journalisten gewoon bellen met eersteklassevoetballers, dat is nu ondenkbaar. De clubs schermen hun spelers af, uit angst dat die iets zouden zeggen wat de club financieel zou kunnen beschadigen. De clubleidingen zelf zijn om diezelfde reden vaak even ontoegankelijk voor de pers, waardoor ze die omzeggens in de armen van de makelaars drijven, als ze primeurs willen rapen. [3] 
39 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]