• om·hoog·voe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omhoogvoeren
voerde omhoog
omhooggevoerd
zwak -d volledig

omhoogvoeren

  1. ergatief in opgaande richting voeren/leiden
    • Met een lichte schok zette de kabel zich in beweging en ze werden omhooggevoerd, door de opening die voor de skilift in de bossen was vrijgemaakt.[1] 
  1. B. Mendes, De kracht van het vuur, 1996