• ob·jec·ti·ve·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord objectivering objectiveringen
verkleinwoord

de objectiveringv [1]

  1. een oordeel over iets of iemand ontdoen van subjectieve overwegingen
     De hermeneutiek staat voor een theorie waarin alle menselijke objectiveringen worden geïnterpreteerd.[2]
     Ik beschouw dit boek, waarin theoretische uiteenzettingen worden afgewisseld met autobiografische fragmenten en romanpassages, als een poging tot verwerking en objectivering van zijn smart om het bruusk afgewezen worden door de vrouw voor wie hij 'in vuur en vlam stond'.[3]
  2. het van een persoon een ding maken
     Duits begrijpt die ophef, maar plaatst een voetnoot. "In Playboy is inderdaad sprake van objectivering van de vrouw. Ze worden neergezet ter plezier van de man. Dat is schandalig als het ongevraagd en ongewenst is. Maar de Playboy-bunny's verdienen er veel geld mee. Er is veel mis in de porno-industrie, maar dat wil niet zeggen dat de sector per definitie zelf mis is."[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Babette Hellemans
    “Cultuur” (2014), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646040
  3. Jan Valentijn Meininger
    “Vertoog over de liefde” (1987), Het Spectrum  , ISBN 9027418063
  4.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “'Soms is het goed om een losbandig voorbeeld te hebben'” (Donderdag 28 september 2017, 13:55), NOS