Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nuk·kig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nukkigheid nukkigheden
verkleinwoord nukkigheidje nukkigheidjes

Zelfstandig naamwoord

de nukkigheidv

  1. het grillig en chagrijnig zijn
     Mary wilde zo graag het vergrootglas zelf gebruiken dat ze haar nukkigheid liet varen en naast lord Henley bleef rondhangen.[1]
     Andere Tijden Sport verhaalt over zijn onzekerheid, zijn nukkigheid, over zijn botsingen met coach Rinus Michels en over zijn haat-liefdeverhouding met Johan Cruijff.[2]
  2. iets wat past bij een grillige en chagrijnige stemming
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  2.   Weblink bron “De sport van zondag bij de NOS” (04-08-2019), NOS