• no·to·ri·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘algemene bekendheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1670 [1]
  • afgeleid van notoir met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord notoriteit notoriteiten
verkleinwoord

de notoriteitv [3]

  1. algemene bekendheid
     Zijn notoriteit dankt deze ruigbaardige classicus aan zijn dedaigneuze uitingen omtrent de verstaanbaarheid van poëzie: puistig provoceren op een popi podium is volgens hem geen poëzie, maar een fraaie allitererende zin als deze daarentegen wel.[4]
     ‘De Belgian Fashion Awards zijn voor ons een opportuniteit om de Belgische mode naar waarde te schatten en haar de professionele erkenning te geven die ze verdient. Er zijn zoveel Belgen in deze sector met een uitzonderlijke carrière, terwijl het niet altijd zo eenvoudig is, denk maar aan de hobbelige parcours van heel wat modeontwerpers. Met deze prijs hopen we te kunnen bijdragen aan hun nationale en internationale notoriteit’, aldus Alexandra Lambert van Mad Brussels.[5]
71 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[6]