• norm·in·ko·men
enkelvoud meervoud
naamwoord norminkomen norminkomens
verkleinwoord

het norminkomeno

  1. een normaal inkomen voor iemand met een bepaalde functie
    • De omzet van een gemiddelde orthodontistenpraktijk ligt rond 750 duizend euro, schat Steenvoorden. Daarvan zou, volgens berekening van het norminkomen van de NVA zelf, ongeveer 140 duizend euro 'winst'overblijven.[1] 
    • Plasterk wil het bedrag van de forensentaks opbrengen door de bankenbelasting verder te verhogen (400 miljoen euro), de hypotheekrenteaftrek verder in te perken (300 miljoen), het norminkomen van medisch specialisten te verlagen (300 miljoen) en hoge vermogens extra te belasten (500 miljoen).[2] 
  1. Het Parool GERARD REIJN 22 NOVEMBER 2012 Prijs van een beugel moet met 16 procent omlaag
  2. Het Parool 4 JULI 2012 [4 JULI 2012 Weekers worstelt nog met forensentaks ]