Nederlands

 
plaatsing van een noodschool
Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·school
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noodschool noodscholen
verkleinwoord noodschooltje noodschooltjes

Zelfstandig naamwoord

de noodschoolv / m

  1. tijdelijk onderkomen voor een school (door een onverwachte toename van leerlingen of door een plotselinge afname van beschikbare schoolruimte)
    • Ik ben geboren in 1947. Daarmee was ik ongevraagd onderdeel van de babyboom. Houten noodscholen op de plek waar later het GAK-gebouw gebouwd zou worden.[1] 
    • Komende zomer zal de verbouwing beginnen. De leerlingen worden dan zo'n negen maanden ondergebracht in een noodgebouw. Elf jaar geleden moesten de leerlingen ook al twee jaar naar een noodschool, bij het Surinameplein.[2] 

Gangbaarheid

Verwijzingen