• nip·je
enkelvoud meervoud
naamwoord nipje nipjes
verkleinwoord

het nipjeo

  1. een klein slokje, meer om te proeven dan om echt te drinken
    • Wiggins stelde zaterdag zijn eindzege al veilig door de tijdrit met overmacht te winnen. Hij zal kort na de start van de laatste etappe in Rambouillet ongetwijfeld vast een nipje nemen van een glas champagne, net als de andere truienwinnaars Peter Sagan (groen), Thomas Voeckler (bollen) en Tejay Van Garderen (wit). De Brit wordt zondag op het podium geflankeerd door ploeg- en landgenoot Christopher Froome en de Italiaan Vincenzo Nibali. [2] 
    • Een nipje van uw eigen likeur: Pluk uw eigen fruit en maak er een heerlijke likeur van! Nathalie Velthuis van Fruitboerderij en Landwinkel ’t Duvelshöfke geeft een bijzondere workshop, speciaal voor lezers van deze krant. [3] 
86 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]