nipje
- nip·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nipje | nipjes |
verkleinwoord |
het nipje o
- een klein slokje, meer om te proeven dan om echt te drinken
- Wiggins stelde zaterdag zijn eindzege al veilig door de tijdrit met overmacht te winnen. Hij zal kort na de start van de laatste etappe in Rambouillet ongetwijfeld vast een nipje nemen van een glas champagne, net als de andere truienwinnaars Peter Sagan (groen), Thomas Voeckler (bollen) en Tejay Van Garderen (wit). De Brit wordt zondag op het podium geflankeerd door ploeg- en landgenoot Christopher Froome en de Italiaan Vincenzo Nibali. [2]
- Een nipje van uw eigen likeur: Pluk uw eigen fruit en maak er een heerlijke likeur van! Nathalie Velthuis van Fruitboerderij en Landwinkel ’t Duvelshöfke geeft een bijzondere workshop, speciaal voor lezers van deze krant. [3]
- Het woord nipje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nipje" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 22-07-12 Nog 120 kilometer voor Wiggins en co
- ↑ Tubantia 02-06-16 Een nipje van uw eigen likeur
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be