• nel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troef’ voor het eerst aangetroffen in 1829 [1]
  • afleiding uit het Spaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nel nellen
verkleinwoord

de nelv / m [3]

  1. de een na hoogste troefkaart
  2. troefnegen bij klaverjassen (de volgorde bij troef is: troefboer, troefnegen, troefaas, troefheer, troeftien, troefacht)
69 % van de Nederlanders;
45 % van de Vlamingen.[4]