negenen
- ne·ge·nen
negenen
- datief vrouwelijk van negen; 09:00 of 21:00 uur na voorzetsels bij tijdsaanduidingen
- Het was omtrent negenen.
- Zij kwamen met zijn negenen.
Zij waren negen in getal.
- Het woord negenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.