• nec·tar
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘godendrank’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1579 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord nectar
verkleinwoord

denectarm

  1. Een suikerrijke vloeistof die door veel planten wordt geproduceerd
    • In de Griekse mythologie is nectar de drank van de goden en ambrozijn de spijs van de goden. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]