• nas·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nassen
naste
genast
zwak -t volledig

nassen

  1. (spreektaal)(voeding) eten of snoepen
    • De keuken van deze Chinees, vlakbij het Leidseplein, is doordeweeks tot 01:00 uur geopend en in het weekend zelfs tot 03:00 uur. Dé plek waar chefs na het servies zelf nog even snel wat te nassen halen. Als de keuken bijna schoon is, is er altijd wel iemand die oppert: „Nog even een eendje bij Taste?” [3]


57 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[4]