• mus·tang
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘paardachtige’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
  • uit het Spaans en Amerikaans Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord mustang mustangs
verkleinwoord

de mustangm [3]

  1. verwilderd Amerikaans paard
    • In de uitgestrekte Amerikaanse canyons is het lastig overleven, maar de natuur heeft haar manieren. Deze aflevering trekt langs mustangs, coyotes en woestijnschildpadden. Zij gaat ook langs het indianenvolk Hopi in het noordoosten van Arizona. [4] 
91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]