• mul·ti·spor·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
multisporten
multisportte
gemultisport
zwak -t volledig

multisporten

  1. inergatief (sport) lichamelijk actief zijn met spel- of wedstrijdelement in de vorm van een reeks onderdelen uit verschillende takken van sport
     Wat is er leuker dan van de ene sport naar de andere kunnen springen? Uit onderzoek is gebleken dat kinderen die multisporten, ook een positiever zelfbeeld krijgen.[1]

de multisportenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord multisport
     Hij liet de multisporten achter zich en richt zich nu op snelwandelen. „Het was tijd om wat nieuws te proberen. Duatlon heb je niet op de Spelen en bij triatlon zou ik de selectie niet halen. Met snelwandelen maak ik misschien nog een kans.”[2]
  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Multisportclub, De tofste multisportclub van 't land!” op sportigo.be
  2.   Weblink bron
    Pepijn Keppel
    “Transgender atleet Chris Mosier: ‘De fans zijn vooral het probleem, die zijn het ergst’” (16 april 2020) op nrc.nl