Nederlands

 
1. Drie spelers monopolyen op een jaarbeurs voor bordspellen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·no·po·ly·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
monopolyen
monopolyde
gemonopolyd
zwak -d volledig

Werkwoord

monopolyen

  1. inergatief het bordspel Monopoly spelen
     Vroeger vond ik niets fijner dan de hele herfstvakantie met mijn broer en zusje te monopolyen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Janneke Vreugdenhil
    “Experimenteren” (19 oktober 2009) op nrc.nl