Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mond·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitmonden

mondde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitmonden
    • Ik mondde uit. 
    • Jij mondde uit. 
    • Hij, zij, het mondde uit. 


Gangbaarheid