moei
- moei
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | moei | moeien |
verkleinwoord | - | - |
vervoeging van |
---|
moeien |
moei
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moeien
- Ik moei.
- gebiedende wijs van moeien
- Moei!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van moeien
- Moei je?
- Het woord moei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moei" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "moei" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ moei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be