• mi·nis·ter·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord ministerschap ministerschappen
verkleinwoord ministerschapje ministerschapjes

het ministerschapo

  1. het minister zijn; het functioneren als minister
     Het ministerschap, aansluitend op zijn burgemeesterstijd, kende in 2000 een ongelukkig einde toen hij moest vertrekken vanwege declaraties uit zijn periode in Rotterdam. De affaire zou bovendien een lange nasleep hebben.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bram Peper (82) overleden, 'Er zal altijd een Rotterdam voor en na zijn tijd zijn'” (Zaterdag 20 augustus 2022), NOS