Mikado.
  • mi·ka·do
  • In de betekenis van ‘behendigheidsspel met houtjes’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘titel van Japanse keizer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mikado mikado's
verkleinwoord mikadootje mikadootjes

mikado m en o

  1. (spel) een spel waarbij men uit een stapel stokjes een voor een moet trekken zonder de andere stokjes te laten bewegen
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]