• mie·zel
enkelvoud meervoud
naamwoord miezel miezels
verkleinwoord

de miezelm

  1. een lichte regenbui
     Net voor de nacht begon te vallen, doofde een onverwachte miezel het vuur.[2]
vervoeging van
miezelen

miezel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miezelen
    • Ik miezel. 
  2. gebiedende wijs van miezelen
    • Miezel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van miezelen
    • Miezel je? 
31 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De man” (6 februari 2008), De Morgen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be