• mi·as·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord miasma miasma's
verkleinwoord

het miasmao

  1. slechte, ziekmakende lucht of geur uit moerasachtige grond of rottende stoffen
     Indertijd (1912) had de medische wetenschap al ontdekt hoe ziektes overgebracht worden door besmetting, maar de meeste leken geloofden nog steeds dat mensen ziek werden van het nogal ongrijpbare fenomeen ‘miasma’, wat iets betekent als ‘slechte geur’; stank, dampen van rotting en hitte.[3]
25 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[4]
  1. miasma op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Alsof de duvel ermee speelde: ook in Little House on the Prairie waart een ziekte rond” (20 maart 2020), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be