• meuk
enkelvoud meervoud
naamwoord meuk meuken
verkleinwoord - -

de meukv / m [2] [3]

  1. (informeel) oude troep of rotzooi
    • Ik heb een zolder vol meuk. 
vervoeging van
meuken

meuk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meuken
    • Ik meuk. 
  2. gebiedende wijs van meuken
    • Meuk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meuken
    • Meuk je? 
87 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[4]